Klinische studie met allogene ex vivo recombinant AAV-vector getransduceerde T-cellen (CTX130)
De COGEM is gevraagd om te adviseren over de milieurisico-aspecten van een klinische studie waarbij volwassen patiënten met niercelcarcinoom (RCC) of met T- of B-cel maligniteiten, behandeld worden met een gentherapeutisch middel genaamd CTX130.
De COGEM heeft in 2019 in een advies een generieke milieurisicobeoordeling voor klinische toepassingen met adeno-associated virus (AAV)-vectoren opgesteld en geoordeeld dat de risico’s voor mens en milieu bij klinische studies met deze vectoren verwaarloosbaar klein zijn, mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Anders dan eerdere klinische studies met AAV-vectoren waarover de COGEM in het verleden heeft geadviseerd, wordt bij de onderhavige studie de recombinante AAV (rAAV)-vector niet direct aan de patiënt toegediend. In plaats daarvan wordt de rAAV-vector in combinatie met CRISPR-Cas9, gebruikt om allogene (lichaamsvreemde) T-cellen ex vivo (buiten het lichaam) genetisch te modificeren. Vervolgens worden de genetisch gemodificeerde (gg-)T-cellen (het medisch product CTX130) aan de patiënt toegediend. In deze gg-T-cellen zijn drie genen in het genoom geïnactiveerd en wordt een chimere antigen receptor (CAR) gericht tegen CD70 (dat met name aanwezig is op humane tumorcellen) tot expressie gebracht.
De COGEM is van oordeel dat de onderhavige klinische studie onder de reikwijdte van de generieke milieurisicobeoordeling van klinische studies met AAV-vectoren valt en voldoet aan de criteria van deze milieurisicobeoordeling. Alles in ogenschouw nemende is de COGEM van oordeel dat de risico’s voor mens en milieu bij voorgenomen klinische studie met CTX130 verwaarloosbaar klein zijn.