Publicaties

Inperking van biologische bestrijders in PKb-I kassen met bloeiende genetisch gemodificeerde planten

Adviezen | 30.04.2020 | CGM/200430-01

De COGEM is gevraagd om te adviseren over de inperkingsmaatregelen die nodig zijn wanneer bepaalde biologische bestrijders worden ingezet om plaagorganismen te bestrijden in PKb-I kassen met bloeiende genetisch gemodificeerde (gg-) planten. Sommige biologische bestrijders zouden met gg-stuifmeel in aanraking kunnen komen en dit  kunnen verspreiden. Of dit gebeurt en of het gg-stuifmeel vervolgens een bloem van een kruisbare verwant zou kunnen bevruchten, is afhankelijk van de eigenschappen van de specifieke biologische bestrijder.
De COGEM is van oordeel dat de kans verwaarloosbaar klein is dat door het inzetten van de sluipwespen Encarsia formosa en Eretmocerus eremicus, de galmug Feltiella acarisuga en de roofmijten Stratiolaelaps scimitus en Phytoseiulus persimilis bloemen van kruisbare verwanten door gg-stuifmeel worden bevrucht. Bij het inzetten van deze biologische bestrijders zijn de standaardvoorschriften voor PKb-I kassen voldoende.
Wanneer de  roofmijten Neoseiulus californicus, Amblydromalus limonicus en Amblyseius swirskii en de roofwantsen Macrolophus pygmaeus en Orius laevigatus worden ingezet, kan niet worden uitgesloten dat zij gg-stuifmeel met zich meedragen en dit gg-stuifmeel een bloem van een kruisbare verwant zou kunnen bevruchten. Daarom is de COGEM van oordeel dat bij het inzetten van deze biologische bestrijders aanvullende inperkings­maatregelen genomen moeten worden om ontsnapping te voorkomen.
De COGEM is van oordeel dat de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn, wanneer de in het advies beschreven inperkingsmaatregelen bij het inzetten van de biologische bestrijders in acht worden genomen.

Download publicatie