Inschaling van handelingen met genetisch gemodificeerde paardenbloem
De COGEM is verzocht te adviseren over de inschaling van werkzaamheden met genetisch gemodificeerde planten van de paardenbloem (Taraxacum officinale).
De paardenbloem komt wereldwijd voor en wordt in Nederland veelvuldig aangetroffen. Binnen T. officinale worden verschillende microsoorten onderscheiden. In Nederland zijn de meeste microsoorten apomicten, dit betekent dat zaad ook gevormd kan worden wanneer bevruchting niet heeft plaatsgevonden. De meeste paardenbloemen vormen wel stuifmeel, maar dit stuifmeel is niet nodig voor de voortplanting. Er komen in Nederland ook microsoorten voor waar bevruchting door stuifmeel wel nodig is voor voortplanting. Insecten spelen een rol bij de verspreiding van het stuifmeel. Om verspreiding van de ingebrachte genen naar wilde paardenbloemen te voorkomen adviseert de COGEM tot het nemen van maatregelen om insectenbestuiving te voorkomen.
De nootjes (zaden) van een paardenbloem bevatten een parachuutje van vruchtpluis waardoor de nootjes gemakkelijk via de wind verspreid kunnen worden. Bovendien komen rijpe nootjes zeer gemakkelijk los van de plant. De COGEM is daarom van mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om verspreiding van de nootjes te voorkomen.
Concluderend is de COGEM van mening dat handelingen met T. officinale kunnen plaatsvinden als maatregelen genomen worden om insectenbestuiving en zaadverspreiding te voorkomen. Gezien de eenvoudige verspreiding van rijpe nootjes en de goede vestigingskansen voor de paardenbloem in Nederland is de COGEM van mening dat handelingen met T. officinale moeten plaatsvinden op inperkingsniveau PK-II. De veiligheid van mens en milieu zal hiermee voldoende gewaarborgd blijven.