Teelt insectenresistente maïslijn MIR604
De COGEM is gevraagd om te adviseren over de mogelijke milieurisico's van de teeld van de gg-maïslijn MIR604. Deze maïslijn brengt de genen mCry3A en pmi tot expressie. De plant is daardoor resistent tegen bepaalde insecten uit de orde van de Coleoptera zoals de larven van de maïswortelkever en de plant kan in jonge stadia overleven op een selectiemedium dat mannose als enige koolstofbron bevat.
Verwildering van maïsplanten is in Europa nooit waargenomen. Daarnaast is opslag van maïsplanten in Europa nagenoeg uitgesloten. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat expressie van de geïnserteerde genen het verwilderingspotentieel van maïs vergroten. Bovendien zijn er in Europa geen wilde verwanten van maïs aanwezig waardoor uitkruising niet mogelijk is.
De moleculaire karakterisatie van MIR604 acht de COGEM voldoende. Het General Surveillance plan verdient verbetering. De studies naar effecten op niet-doelwitorganismen laten echter belangrijke tekortkomingen zien. De laboratoriumexperimenten zijn uitgevoerd met een bacteriële oplossing, die voor 60% bestaand uit een grotere eiwitvariant van mCry3A eiwit, in plaats van zuiver mCry3A eiwit. Ook laten bepaalde testen een hoog sterftecijfer zien in de controlegroepen en is de statistische power niet altijd groot genoeg. Daarnaast wordt er niet op populatiegroei getest, een manier om zowel het sterftecijfer als subletale effecten te meten. De veldproeven zijn uitgevoerd met Bt11xMIR604xGA21, een gecombineerde gg-maïslijn, in plaats van MIR604, en de proeven zijn te vroeg in het seizoen gestart.
Omdat de overlegde gegevens niet voldoende zijn om eventuele effecten van MIR604 op niet-doelwitorganismen te kunnen beoordelen, kan de COGEM niet positief adviseren over teelt van MIR604.