Publicaties

Replicatiedefectieve adenovirale vector met het complete genoom van Hepatitis B virus

Adviezen | 07.07.2014 | CGM/140707-01

De COGEM is gevraagd te adviseren over het inperkingsniveau waarop werkzaamheden met de genetisch gemodificeerde adenovirale vector AdHBV ingeschaald moet worden. De aanvrager wil muizen te infecteren met een replicatiedefectief adenovirus waarin het genoom van Hepatitis B virus (HBV) is geïntroduceerd.
De COGEM heeft in het verleden geadviseerd om zowel HBV als adenovirussen in te schalen in pathogeniteitsklasse 2. Verspreiding van adenovirussen vindt plaats via de aerogene route. Verspreiding van HBV vindt voornamelijk plaats via bloed-bloed contact. Om infectieus AdHBV te verkrijgen, wordt AdHBV gekweekt op cellen die een deel van het genoom van een adenovirus bevatten en adenovirale eiwitten produceert. Vanwege de mogelijke recombinatie van het DNA van de cellen en het AdHBV acht de COGEM de kans aanwezig dat er replicatiecompetente adenovirussen (RCA) ontstaan. Wanneer deze RCA tegelijk met AdHBV een cel infecteren kunnen infectieuze AdHBV deeltjes geproduceerd worden die via de lucht verspreid kunnen worden. Daarnaast is in de wetenschappelijke literatuur beschreven dat een HBV eiwit mogelijk adenovirusreplicatie kan beïnvloeden, waardoor de COGEM niet kan uitsluiten dat AdHBV kan repliceren in humane levercellen. De COGEM adviseert daarom om werkzaamheden met AdHBV in te schalen op ML-III/DM-III.
Een eventuele omlaagschaling van de werkzaamheden naar DM-II/ML-II is mogelijk als o.a. is aangetoond dat er geen RCA aanwezig zijn en dat AdHBV niet kan repliceren in humane levercellen.
Met inachtneming van de voorgeschreven inperkingsmaatregelen en aanvullende voorschriften is de COGEM van mening dat de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn.

Download publicatie