Publicaties

Inschaling werkzaamheden met genetisch gemodificeerd AAV in muizen

Adviezen | 22.11.2012 | CGM/121122-02

De COGEM is verzocht te adviseren over een wijzigingsverzoek van een vergunning voor onderzoek naar de mogelijkheden van gentherapie om oogaandoeningen te voorkomen. Hiervoor wil de aanvrager het netvlies van muizen infecteren met niet-replicerende genetisch gemodificeerde virusdeeltjes, die gebaseerd zijn op het ‘adeno-associated virus’ (AAV).
AAV is een virus dat mensen kan infecteren, maar geen ziekte veroorzaakt. Het virus kan alleen repliceren als er co-infectie plaatsvindt van de geïnfecteerde cel met een helpervirus. Het gg-AAV mist bovendien enkele relevante genen, waardoor voor replicatie niet alleen een helpervirus, maar ook een wildtype AAV nodig is.
De aanvrager heeft al een vergunning om dit onderzoek op DM-II inperkingsniveau uit te voeren. Hierbij wordt het gg-AAV in een veiligheidskabinet klasse II aan de muizen toegediend. Op basis van een eerder uitgebracht COGEM advies over het gebruik van gg-AAV in knaagdieren verzoekt de aanvrager de toediening van het gg-AAV buiten het veiligheidskabinet te mogen uitvoeren en de dieren zeven dagen na injectie op D-I niveau te mogen huisvesten.
Aërosolvorming kan ten tijde van de injectie van de muizen niet geheel worden uitgesloten. Onder navolging van enkele aanvullende werkvoorschriften acht de COGEM het risico van toediening van betreffende gg-AAV vectoren buiten het veiligheidskabinet klasse 2 echter verwaarloosbaar klein en kan zij ermee instemmen dat deze handelingen buiten het veiligheidskabinet plaatsvinden. De aanvrager laat zien dat er zeven dagen na injectie geen gg-AAV in het bloed van de muizen aanwezig is. Mede op basis van deze gegevens acht de COGEM de milieurisico’s verwaarloosbaar klein als de muizen zeven dagen na de behandeling op D-I inperkingsniveau worden gehuisvest.

Download publicatie