Publicaties

Advies Inschaling werkzaamheden met genetisch gemodificeerde sporenplanten

Adviezen | 16.09.2025 | CGM/250916-02

De COGEM is gevraagd te adviseren over de inschaling van werkzaamheden met vijf genetisch gemodificeerde (gg-) plantensoorten. Het gaat om twee varens; Ceratopteris richardii en Pteris vittata, en drie mosvarens; Selaginella moellendorffii, Selaginiella apoda en Selaginella kraussiana. De aanvrager verzoekt de werkzaamheden met de planten uit te mogen voeren op ML-I, PCM-I, PC-I en AP-I, met inbegrip van enkele aanvullende voorschriften.
Hoewel de oorsprong van deze soorten buiten Europa ligt, komen een aantal van deze planten inmiddels voor in West-Europese landen, zoals België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De mosvaren S. kraussiana is incidenteel in Nederland waargenomen. De planten zijn in wisselende mate winterhard, maar alle soorten zijn bestand tegen temperaturen onder de 0 °C. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de soorten zich onder gunstige omstandigheden in Nederland kunnen vestigen. De planten kunnen zich zowel vegetatief, bijvoorbeeld via worteldelen, als via sporen voortplanten. Gezien deze eigenschappen moet bij werkzaamheden met deze sporenplanten uitsleep van zowel sporen als vegetatieve plantendelen naar het milieu voorkomen worden. De COGEM adviseert de werkzaamheden op het door de aanvrager voorgestelde veiligheidsniveau I (ML-I, PCM-I, PC-I en AP-I) uit te voeren, met inachtneming van aanvullende veiligheidsvoorschriften. De COGEM is van oordeel dat het risico voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is wanneer de voorgenomen werkzaamheden op de genoemde inperkingsniveaus en onder navolging van de voorgestelde aanvullende voorschriften worden uitgevoerd.

Download publicatie