Agroïnoculatie en de status van nakomelingen
Met de techniek agroïnoculatie kunnen bepaalde genen tot expressie worden gebracht om de reactie van de plant te testen. Het genereren van transgene planten is echter niet het doel. De techniek is gebaseerd op het injecteren van gg-bacteriën (Agrobacterium tumefaciens) in de bladeren waarna in enkele cellen overdracht van het gewenste DNA-fragment (T-DNA) van de bacterie naar het plantengenoom plaatsvindt. Theoretisch zouden de bacteriën zich door de plant kunnen verplaatsen en ook ergens anders cellen transformeren. Als T-DNA integratie zou optreden in de kiembaancellen, zijn de nakomelingen genetisch gemodificeerd. Daarnaast zouden bacteriën op het zaad van de plant terecht kunnen komen. Nakomelingen van de plant zouden daarmee onder de ggo-regelgeving vallen. Voor het toekennen van een ggo-vrije status aan nakomelingen mag de inbouw van T-DNA in kiembaancellen niet plaatsvinden en moeten nakomelingen vrij zijn van de bacteriën. Omdat wetenschappelijke gegevens hierover ontbreken heeft de COGEM een onderzoeksproject laten uitvoeren naar de kans op integratie van T-DNA en de aanwezigheid van bacteriën na agroïnoculatie bij het modelsysteem Arabidopsis thaliana. Inbouw van T-DNA in arabidopsiszaad is niet waargenomen, blijkt uit het onderzoek. Besmetting van zaad met A. tumefaciens is echter wel waargenomen.
De COGEM concludeert dat agroïnoculatie bij Arabidopsis niet leidt tot gg-planten en ziet daarom geen redenen om de ggo-regelgeving van toepassing te laten zijn op nakomelingen van agro-geïnoculeerde arabidopsisplanten, mits de zaden ontsmet worden door middel van een gevalideerde methode. De conclusie kan echter niet verbreed worden tot andere plantensoorten. Per soort zal onderzocht moeten worden of A. tumefaciens de kiembaan kan passeren en of nakomelingen van agro-geïnoculeerde planten T-DNA vrij zijn.
Het COGEM advies kunt u vinden onder de ‘download publicatie’ knop en het bijbehorende COGEM onderzoeksrapport kunt u hier vinden.