Publicaties

Gebruik van antibioticumresistentiegenen

Adviezen | 03.07.2007 | 070703-01

De COGEM is verzocht om haar standpunt ten opzichte van het gebruik van de antibioticumresistentiegenen nptIII, tetA en aadA als markersysteem in genetisch gemodificeerde (gg-) gewassen voor veldproeven in Nederland opnieuw te bezien. Eerder was de COGEM van mening dat vanuit milieurisico overwegingen tegen toepassing van deze genen geen bezwaar bestond. Bij de beoordeling van de veiligheid van het gebruik van antibioticumresistentiegenen in gg-planten, moet in overweging genomen worden dat een risico kan zijn dat door horizontale genoverdracht van DNA (van plant naar bacterie), pathogene micro-organismen resistent kunnen worden tegen antibiotica. Onder speciale laboratoriumomstandigheden blijkt dergelijke genoverdracht te kunnen optreden, maar in de praktijk is deze nog nooit geconstateerd. Na beoordeling van alle relevante informatie is de COGEM tot de conclusie gekomen dat de kans op horizontale overdracht van de betreffende antibioticumresistentiegenen verwaarloosbaar klein is. Daarnaast merkt zij op dat de genen reeds in het milieu voorkomen en zich daardoor al kunnen verspreiden van bacterie naar bacterie.
Hoewel de COGEM geen milieurisico’s ziet, kunnen er maatschappelijke redenen zijn om het gebruik van de genen in planten als ongewenst te beschouwen, met name als het gaat om antibiotica met een klinische relevantie. Antibioticaresistentie wordt namelijk gezien als één van de grootste wereldwijde problemen in de gezondheidszorg. De COGEM signaleert dat aanwezigheid van de antibioticumresistentiegenen vanuit deze overwegingen op het punt van risicoperceptie onwenselijk kan worden geacht, maar concludeert tevens dat de aanwezigheid van de genen tetA, aadA en nptIII in planten die voor veldproeven worden gebruikt vanuit technisch-wetenschappelijk oogpunt geen onaanvaardbaar milieurisico veroorzaakt.

Download publicatie