Toediening van adenoviraal FGF-4 aan gestente kransslagaders van varkens
Een veelgebruikte therapie voor aderverkalking is het plaatsen van een stent (kokertje van gaas) in het bloedvat om het op deze manier open te houden. Een nadeel van deze therapie is dat door het plaatsen van de stent een sterke groei van gladde spiercellen bewerkstelligd wordt waardoor de werking van de stent teniet wordt gedaan. Om deze therapie verder te onderzoeken worden varkens met een stent geïmplanteerd en geïnjecteerd met een adenovirale vector waarin een gen (HIF-1a) gekloneerd is dat betrokken is bij de bloedvatvorming. De COGEM is om advies gevraagd aangezien de aanvrager verzocht heeft om de behandelde varkens drie dagen na toediening van de adenovirale vector terug te plaatsen naar een lager inperkingsniveau. De COGEM is van mening dat de gebruikte virusbatch als veilig kan worden beschouwd en dat de kans verwaarloosbaar klein is dat replicatie-competente adenovirale vectoren gevormd worden. Op basis van de uitgevoerde ‘sheddingexperimenten’ is de COGEM van mening dat de kans op shedding, drie dagen na toediening van de adenovirale vector, verwaarloosbaar klein is. Derhalve is de COGEM van mening dat de varkens drie dagen na vectortoediening teruggeplaatst kunnen worden naar D-I niveau.